The beginning
In het jaar 1892 nam een viertal studenten in de Mijnbouwkunde het initiatief tot oprichting van een eigen studievereniging. Ongetwijfeld stond de initiatiefnemers R.J. Boers, A.W.F. Kerssen, E.A. Neeb en A.H. van Lessen een dergelijk initiatief voor ogen dat ruim een jaar eerder had geleid tot de oprichting van het Technologisch Gezelschap. Verweven als in die dagen de studie in de Mijnbouwkunde was met die der Chemische Technologie lag één en ander wel voor de hand, maar anderzijds had de Mijnbouwkunde duidelijk een eigen gezicht en zoiets is eigenlijk wel een eigen studievereniging waard. De hoofdzaak van de nieuwe vereniging, de derde studievereniging in Delft (Leeghwater bestond al sinds 1867), was de behartiging van de belangen van de mijnbouw studenten en de afgestudeerde mijnbouwkundig ingenieurs.
De oprichting vond plaats op 1 oktober 1892, waarbij als eerste Bestuur optraden; A.H. van Lessen, president, en E.A. Neeb, secretaris. Met welke feestelijkheden de oprichting gepaard ging, hoe het de nog prille Mijnbouwkundige Vereeniging verging is vrijwel onbekend. Wat was namelijk het geval? Op een bestuursvergadering in oktober 1897 vroeg de toenmalige secretaris om een nieuw notulenschrift te mogen aanschaffen, aangezien het oude de tand des tijds niet had doorstaan. We laten het daarom aan de verbeeldingskracht van de welbegrijpende lezers over zich voor te stellen hoe het de Mijnbouwkundige Vereeniging in de oertijd verging.
In de beginjaren waren de statuten in druk verkrijgbaar voor een bedrag van 25 cent. Artikel 1 hield in dat de Mijnbouwkundige Vereeniging zich ten doel stelde de belangen van de “beoefenaren der mijningenieurswetenschappen en van de studeerenden in het mijnvak te bevorderen”. Het eerste bestuur bleef twee jaar aan, om het geheel goed op gang te brengen. Iedere student in de Mijnbouwkunde betaalde als contributie de som van één gulden, belangstellenden konden het Buitengewoon lidmaatschap aanvragen.
Reeds in 1897 werd de contributie niet onaardig verhoogd, tot een bedrag van 5 gulden. De Buitengewoon leden moesten toen 2 gulden gaan betalen. Deze bedragen wijzen er op dat het studeren in de Mijnbouwkunde en het lid worden van de Mijnbouwkundig Vereeniging in die jaren niet was weggelegd voor minder draagkrachtigen. Op 13 december 1897 werd het Mijnbouwkundig Leesgezelschap opgericht dat ten doel had zoveel mogelijk technische tijdschriften te verzamelen en ter beschikking te stellen aan belangstellenden. Dit was geen overbodige luxe gezien het feit dat de verzameling mijnbouwkundige werken in de bibliotheek niet erg uitgebreid was en bovendien achterhaald. Het Leesgezelschap was maar een kort leven beschoren want reeds na twee vergaderingen werd op 18 oktober 1899 besloten het te laten opgaan in de Mijnbouwkundige Vereeniging. Deze diende dan wel een ruimte beschikbaar te stellen om belangstellenden de technische tijdschriften blijvend te kunnen laten inzien. Daartoe werd in 1899 artikel 2 van de statuten van de Mijnbouwkundige Vereeniging als volgt gewijzigd: “Zij (de MV) tracht dit doel te bereiken door het houden van vergaderingen en lezingen en door het laten circuleren van technische tijdschriften”. Mede in verband daarmee werd toen besloten het aantal bestuursleden uit te breiden tot vijf. De bestuursleden werden op vergaderingen gekozen. Hierbij hadden de eerstejaars studenten geen stemrecht.
Ten behoeve van de leesportefeuille werd op een acht-tal tijdschriften een abonnement genomen. De tijdschriften werden door één der personeelsleden van de Polytechnische School aangebracht, een taak die later door de bekende firma Waltman werd verzorgd. Aanvankelijk konden geïnteresseerden intekenen op een begeerd tijdschrift, later kon men in een apart leeszaaltje terecht. Toen Mijnbouw in 1912 over een eigen gebouw kon beschikken, kreeg men een nog groter vertrek. Het gehele leesportefeuillegebeuren heeft het, zoals verderop zal blijken ruim 20 jaar uitgehouden. Met het kleine gezelschap van 13 leden waarmee de Mijnhouwkundige Vereeniging begon was het niet al te moeilijk de praktisch opgedane kennis onder elkaar te verspreiden en ter discussie te stellen. Dit had vooral zijn nut, omdat er op dat moment nog geen hoogleraar was benoemd in de praktijk van de mijnbouw. Eemnmaal in de 14 dagen kwam men om 8 uur ’s avonds bijeen om zo kennis te nemen van het werk van de mijningenieur. Bovendien werd er met het eerder genoemde Technologisch Gezelschap geregeld lezingen georganiseerd. Niemand zal verbaasd zijn over de onthulling dat na afloop nog vaak de avond werd voortgezet met een gezellig samenzijn, waarbij sterke verhalen over de belevenissen van de studenten tijdens excursies en het studeren in Clausthal de ronde deden. Omdat er in Delft nog geen mogelijkheid bestond om af te studeren in de Mijnbouwkunde, deed men dat in het Duitse Clausthal en Freiberg. De relatie tussen de Delftenaren en de Clausthalers was goed, maar er is een incident voorgevallen dat niet onvermeld mag blijven. De Pruisische geest die onder de Duitse studenten heerste werd vaak op de korrel genomen door de Delftse afstudeerders. Hun correcte groet en hakken geklap werd door de Delftse student beantwoord met een simpele armzwaai. Dankzij een verkeerde opmerking van één van de Delftse studenten tegen een Clausthaler ontstond voor hem een hachelijke situatie. De student kreeg het visitekaartje overhandigd van de door hem beledigde persoon. Niet op de hoogte van de Pruisische gedragscodes, verscheurde hij het kaartje nonchalant. Hierop kwamen twee secondanten hem vragen naar de tijd, plaats en keuze van het wapen. Hij was namelijk naar Pruisisch gebruik uitgedaagd voor een duel op leven en dood. Om zijn eer te redden nam hij de handschoen op en het werd een duel met pistolen, op twintig pas afstand, bij zonsopgang even buiten de stad. Toen het nieuws de andere Delftse studenten bereikte, probeerden deze de hele affaire nog te voorkomen. Dankzij hun slechte conditie kwamen zij net op tijd om getuige te zijn van de schotenwisseling. Geen enkele kogel trof doel, maar aan de eer was voldaan. Laat dit een wijze les zijn voor de toekomstige student; een grote mond is geen manier om je uit de problemen te redden.